Vrouwen zijn steeds hoger opgeleid, tot een leeftijd van 45 jaar zelfs hoger dan mannen. Toch vertaalt dit zich niet in een gelijke positie op de arbeidsmarkt. Dit zijn enkele conclusies uit de Emancipatiemonitor 2016. Vrouwen werken minder vaak in een betaalde baan, werken veel vaker in deeltijd, zijn minder vertegenwoordigd in topfuncties en krijgen per uur minder betaald dan mannen. De verschillen tussen vrouwen en mannen op deze terreinen zijn in tien jaar tijd kleiner geworden, maar minder snel dan in de beginjaren van het emancipatiebeleid werd gedacht.
Arbeidsparticipatie vrouw tijdens crisis stabiel, daarna gegroeid
De arbeidsparticipatie van vrouwen groeide niet tijdens de economische crisis. Al vanaf eind 2008 heeft rond de 70 procent van de vrouwen betaald werk. Wel meldden steeds meer vrouwen zich als werkzoekende op de arbeidsmarkt. Mannen raakten tijdens de economische crisis juist vaker hun baan kwijt, doordat zij in conjunctuurgevoeligere sectoren werken. Daardoor is het verschil in arbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen toch kleiner geworden. Met het aantrekken van de economie sinds 2014 kwamen werkloze vrouwen (en mannen) makkelijker aan een baan en nam de arbeidsparticipatie van vrouwen toe.
Ook het aandeel economisch zelfstandige vrouwen kruipt omhoog. In 2015 verdient 54 procent van de vrouwen en 74 procent van de mannen van 20 tot 65 jaar met betaald werk meer dan het bijstandsniveau van een alleenstaande (netto 920 euro). Dat is voor zowel vrouwen als mannen een procentpunt hoger dan in 2013.
Moeders blijven meer uren werken
In 2015 hebben vrouwen een werkweek van gemiddeld 26,6 uur, ruim een uur meer dan in 2005 en 20 minuten meer dan in 2013. Mannen werken met 37,7 uur in 2015 bijna een uur minder dan tien jaar eerder. De werkweek van vrouwen met een partner en minderjarige kinderen is tussen 2005 en 2015 relatief sterk gestegen en daarmee ook hun economische zelfstandigheid. De komst van kinderen is steeds minder vaak een reden om te stoppen met werken of minder uren te gaan werken. Vrouwelijke dertigers werken gemiddeld een halve dag per week meer dan eerdere generaties vrouwen in deze leeftijd. Daarmee lijkt er meer beweging te komen in de arbeidsduur van vrouwen.
Helft jonge vaders heeft ‘papadag’
In de praktijk is van een gelijke verdeling van werk, huishouden en zorg nog geen sprake. Vrouwen werken overwegend in deeltijd, ook als ze geen kleine kinderen hebben. Mannen houden sterk vast aan hun voltijdse werkweek, ook als ze kleine kinderen hebben. Ondanks dat, heeft de helft van de mannen die recent voor het eerst vader zijn geworden, een halve of hele ‘papadag’ per week. De meeste mannen nemen hiervoor ouderschapsverlof op of gaan flexibel werken. Van de jonge moeders heeft vrijwel iedereen minimaal één ‘mamadag’ per week. Zij maken ook twee keer zo vaak dan vaders gebruik van ouderschapsverlof en dat verschil wordt niet kleiner. Ook de zorg voor zieke (schoon)ouders of andere familieleden wordt vaker door vrouwen geboden.
Bij scheiding verliest vrouw 25 procent koopkracht
In 2014 was in zeven op de tien paren de man de hoofdkostwinner. Dat aandeel was tien jaar eerder iets hoger. De meeste Nederlanders vinden dat vrouwen een eigen inkomen moeten hebben. Zij vinden ook dat het in een goede relatie niet uitmaakt als de ene partner meer verdient dan de ander. Als de relatie stukloopt blijkt dit verschil in inkomen wel degelijk uit te maken. Ruim een op de drie relaties eindigt in een echtscheiding en in doorsnee verliest een vrouw dan een kwart van haar koopkracht, terwijl een man er nauwelijks op achteruitgaat. Koopkrachtverlies is er ook als vrouwen partneralimentatie ontvangen. Met de toename van het aantal economische zelfstandige vrouwen komt partneralimentatie steeds minder voor.
Vrouwen lager inkomen dan man
Vrouwen hebben minder vaak een eigen inkomen dan mannen. Om diverse redenen is dit inkomen gemiddeld ook lager. Allereerst omdat vrouwen vaker niet werken of in deeltijd werken. Maar ook per uur krijgen zij gemiddeld minder betaald. Een groot deel van het loonverschil tussen mannen en vrouwen hangt samen met verschillen in werkervaring, opleiding en leidinggeven. Sinds 2008 zijn de loonverschillen bij de overheid en in het bedrijfsleven kleiner geworden.
Meer vrouwen in top bedrijfsleven en rijksoverheid, maar niet in non-profitsector
Met een groei van 28 naar ruim 30 procent vrouwelijke topambtenaren heeft de overheid haar streefcijfer bereikt. Het aandeel vrouwelijke hoogleraren en het aandeel vrouwen in topfuncties in het bedrijfsleven is iets gestegen. In de honderd grootste bedrijven is nu bijna een op de vijf leden van de raden van bestuur of toezicht een vrouw. Dat is een flinke toename ten opzichte van eerdere jaren. In de non-profitsector is een op de drie tot vier bestuurders een vrouw. Maar juist in deze sector, waar relatief veel vrouwen werken, is hun aandeel in de top niet toegenomen (zorg en welzijn) of zelfs iets afgenomen (sociaaleconomische sector en maatschappelijke organisaties).
Gezondheid vaker reden om niet te werken dan zorgtaken
Steeds minder vrouwen zien af van betaald werk vanwege huishouden of zorg. In 2015 doet 4 procent van de vrouwen dat. Een slechte gezondheid is voor twee keer zoveel vrouwen reden om geen betaald werk te willen of te kunnen accepteren. Het aantal vrouwen dat vanwege gezondheid niet werkt neemt bovendien toe en is ruim anderhalf keer zo hoog als onder mannen.
Dit zijn enkele conclusies uit de Emancipatiemonitor 2016. De monitor is opgesteld onder redactie van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek, op verzoek van minister Bussemaker van OCW, die verantwoordelijk is voor het emancipatiebeleid.
(Bron SCP)